Gezondheid |
Cholesterol (I)Wetenschappers hebben een DNA-test ontwikkeld die uitwijst of het zin heeft om medicijnen te gebruiken die het cholesterolgehalte verlagen. In het onderzoek werd het DNA getest van 807 mannen met aderverkalking in de kransslagaderen. Daarbij werd gekeken naar het gen dat codeert voor een bepaald enzym, het Cholesteryl ester transfer protein (CETP). Dit enzym speelt een sleutelrol in de cholesterolstofwisseling in het bloed. Een veel voorkomende variant van het CETP-gen is de B2-vorm. Ongeveer 16 procent van de bevolking is daar drager van. De onderzoekers hebben aangetoond dat juist deze mensen nauwelijks reageren op het cholesterolverlagende medicament pravastatine (Selektine). Zij hebben overigens wel baat bij een streng dieet en andere soorten medicijnen. In Nederland komen naar schatting een half miljoen mensen in aanmerking voor cholesterolverlagende middelen wegens een verhoogd risico op aderverkalking van de slagaders. Volgens het AMC kan er tientallen miljoenen guldens worden bespaard als mensen die geen baat hebben bij de cholesterolverlagende medicijnen die niet meer zouden gebruiken. Cholesterol (II)Een nieuwe cholesterolverlager, Lipitor (stofnaam: atorvastatine), is effectiever in het omlaagbrengen van een verhoogd LDL-cholesterolgehalte dan de cholesterolremmers Zocor (stofnaam: simvastatine) en Selektine (stofnaam: pravastatine). Dat blijkt uit twee onderzoeken, waarvan de resultaten recent zijn gepubliceerd in respectievelijk de medische tijdschriften the American Journal of Cardiology en Atherosclerosis. Uit een Australische studie onder 177 patiënten tussen 18 en 80 jaar oud, die een jaar lang Lipitor of Zocor slikten in een dosering van 10 milligram, bleek dat het cholesterolgehalte met Lipitor na zestien weken bij 46 procent van de patiënten was gedaald tot een niveau van 3,36 mmol/liter. In de Zocor-groep haalde 27 procent van de patiënten dit niveau. Uit een Europese studie in 26 ziekenhuizen in zes landen met 10 milligram Lipitor en 20 milligram Selektine bleek, dat van de deelnemende patiënten 72 procent in de Lipitor-groep na 16 weken een LDL-niveau haalde van 3,4 mmol. In de Selektine-groep haalde 26 procent van de patiënten dit niveau binnen 16 weken. Uit deze onderzoeken blijkt dat Lipitor het snelst een verhoogd LDL-gehalte (het 'slechte' cholesterol) kan verlagen. Uit de studies blijkt tevens, dat Lipitor niet alleen het LDL-cholesterolgehalte verlaagt, maar ook een verhoogd triglyceridengehalte. Het is op dit moment in Nederland de enige cholesterolverlager die een dergelijke werking heeft en daarvoor ook officieel is geregistreerd. Dit is van belang voor patiënten met meer complexe (erfelijke) cholesterolproblemen. Ook patiënten met vernauwde kransslagaders hebben vaak zo'n gemengde hyperlipidemie. Een werkgroep van het Centraal Begeleidingsorgaan voor de Intercollegiale Toetsing van specialisten (CBO) heeft overigens vorige maand geadviseerd om de relatief dure cholesterolverlagers (de zogeheten 'statinen') slechts op beperkte schaal voor te schrijven. In principe zouden alleen patiënten die al een hartinfarct hebben doorgemaakt of mensen met een duidelijk verhoogd risico op hartproblemen ervoor in aanmerking moeten komen, aldus het CBO. Voor mannen boven de 70 en vrouwen boven de 75 is het volgens het toetsingsorgaan niet zinvol nog met een behandeling met een cholesterolverlager te beginnen. De aanbevelingen zijn gebaseerd op internationaal onderzoek naar de werkzaamheid van de moderne statinen. ICSI-methodeEen van de nieuwste vormen van reageerbuisbevruchting, de ICSI-methode, geeft een grotere kans op aangeboren afwijkingen dan oorspronkelijk werd aangenomen. Dat blijkt uit onderzoek in Australië, waarvan de uitkomsten zijn gepubliceerd in de British Medical Journal van half november. De ICSI-methode staat voor Intra Cytoplasmatische Sperma Injectie, een kunstmatige bevruchtingstechniek waarbij een enkele zaadcel van een man die geen of nauwelijks sperma produceert, met een piepklein pipetje in een eicel wordt gebracht. De Australische onderzoekers stellen dat 7,4 procent van de ICSI-kinderen met een afwijking wordt geboren. Dat percentage ligt twee keer hoger dan dat van Belgische onderzoekers, die hun gegevens al eerder bekendmaakten. De laatsten stellen dat het risico op een aangeboren afwijking niet groter is dan tijdens een natuurlijke bevruchting. De ICSI-methode is onder wetenschappers niet onomstreden. Een aantal van hen is van mening dat door het ontbreken van natuurlijke selectie, waardoor de sterkste zaadcellen het eerste bij de eicel zijn, het risico op het ontstaan van aangeboren afwijkingen toeneemt. Bij de ICSI-methode gaat het volgens hen zelfs om cellen die normaal waarschijnlijk niet een eicel kunnen bevruchten. |